Supervisie in het Onderwijs

 

Inleiding

 

Supervisie is in de jaren vijftig van de vorige eeuw ontstaan om de interactie tussen therapeut en cliënt te bevorderen. De laatste decennia heeft supervisie als methode zijn weg gevonden in het brede spectrum van de (geestelijke) gezondheidszorg.1

In het onderwijs is er steeds meer aandacht voor ondersteuning en scholing van de beroepskrachten, maar supervisie als mogelijkheid hiervoor is helaas nog vrijwel onbekend. Deze notitie biedt een verkenning van de mogelijkheden van supervisie voor het onderwijs en handvaten hoe supervisie te organiseren en in het beleid van de organisatie op te nemen.

 

De notitie is concentrisch van opbouw, elke volgende paragraaf gaat dieper in op de betekenis en mogelijkheden van supervisie. De termen ‘docent’ en ‘leerling’ staan ook voor ‘leerkracht’ en ‘student’.

 

In bijlage 1 vindt u in kort bestek concrete informatie over de mogelijkheden en de methode van werken.

In bijlage 2 vindt u een voorbeeld van een overeenkomst supervisie.

 

 

1.  Wat is supervisie

 

In agogische beroepen draagt de professional op methodische wijze kennis, inzichten en vaardigheden over, maar ook normen en waarden.2 Op basis van de dialoog tussen supervisor en de professional (hiernavolgend ‘supervisant’), wordt er in supervisie gewerkt aan de persoonlijke beroepsontwikkeling. Supervisie richt zich op het hanteren van de methodiek van het beroep op een bewuste en persoonlijke wijze; de focus ligt op de ontwikkeling van de talenten en kwaliteiten van de supervisant.

Tijdens het proces van supervisie leert de supervisant de relatie tussen denken, voelen, willen en handelen te onderzoeken. Een evenwichtige samenhang tussen deze aspecten is voorwaarde voor een professionele houding. Reflecteren is het kernbegrip in supervisie; door te reflecteren op het handelen, ontstaat er meer inzicht. In supervisie is er tevens aandacht voor een nieuwe manier van handelen op basis van de tijdens het supervisieproces ontwikkelde inzichten.3

 

2.  Leren voor het leven en de lerende organisatie

 

De snelle ontwikkelingen in de maatschappij vraagt van mensen een lerende houding. Dit verschijnsel doet zich natuurlijk ook voor in het onderwijs: onderwijs is bij uitstek de plaats waar geleerd wordt, door leerlingen en studenten, maar ook door docenten.

Supervisie als methodiek om een blijvend lerende houding te verwerven, past uitstekend binnen dit gegeven. Het uiteindelijke doel van supervisie is zo te leren reflecteren dat de professional zelfstandig het persoonlijke handelen kan bezien en waar nodig bij kan stellen.

 

2.2.  Veranderingen in het onderwijs

 

Een verantwoorde interactie tussen docent en leerling is de belangrijkste voorwaarde voor succes. Deze interactie dient plaats te vinden op basis van methodisch handelen. Interactie en methodisch handelen zijn op hun beurt geworteld in een ontwikkelde visie op onderwijs en samenleving. Supervisie richt zich op dit samenhangende geheel en is daarmee een alomvattende scholingsvorm die aansluit bij de grote veranderingen die zich de afgelopen decennia hebben voltrokken in het onderwijs. Deze veranderingen betreffen de verhoudingen tussen alle spelers in het onderwijsveld.

 

       Onderwijs is een vorm van dienstverlening waar, binnen de interactie tussen docent en leergroep, leren moet plaatsvinden. In vroeger tijden was dit leren vooral gericht op kennisoverdracht, waarbij sprake was van een klassikale en frontale setting: de luisterende en ontvangende leerling. Tegenwoordig staat veel meer de interactie centraal als methodiek om het leren gestalte te geven.

       Naast kennisoverdracht heeft de docent tegenwoordig ook een rol in het pedagogisch ondersteunen van de leerling en het begeleiden van het groepsproces, zodanig dat leerlingen leren omgaan met elkaar en met de maatschappij. We spreken van de ‘pedagogische opdracht van de school’.

       In het kader van ‘Passend Onderwijs’, het vervolg op het ‘Weer Samen naar School’ project, verblijven zorgleerlingen zoveel mogelijk in het reguliere onderwijs. Docenten in het reguliere onderwijs hebben hierdoor meer dan voorheen te maken met leerlingen die extra didactische en pedagogische zorg en aandacht nodig hebben. Vaak doen deze leerlingen een extra beroep op de relationele vaardigheden van de leerkracht.

       In onze multiculturele samenleving heeft de docent te maken met heterogeen samengestelde groepen. De verschillen tussen verschillende lagen van de bevolking en tussen verschillende culturen vraagt inzicht in en de mogelijkheid tot omgaan met gedrag dat voortkomt uit een ander wereldbeeld.

       Op mesoniveau moeten docenten kunnen communiceren met mondige ouders, die meer dan voorheen betrokken zijn bij de school en het leren van hun kinderen.

       Op hetzelfde niveau is goed communiceren met andere docenten en leerlingbegeleiders belangrijk: samenwerking, uitwisseling, overleg, het hoort er allemaal bij.

       Op macroniveau zien we dat het grote takenpakket van de docent vraagt om in goed overleg met leidinggevenden en besturen, competenties te onderkennen en te profileren, prioriteiten aan te geven en grenzen te stellen.

 

Al deze veranderingen betekenen voor de onderwijsgevende dat er steeds meer beroep wordt gedaan op zijn interactionele vaardigheden in relatie tot de methodiek van het beroep. De basis voor deze vaardigheden is de bewustwording van de opvattingen en daaraan gelieerde motieven van waaruit hij handelt en het effect dat dit handelen sorteert. Van belang daarbij is dat de onderwijsgevende rekening kan houden met en in kan spelen op de sociale en culturele achtergronden van leerlingen. Dit kan alleen als de onderwijsgevende zich bewust is van zijn persoonlijke sociale en culturele bagage in relatie tot missie en visie. Door deze bewustwording is het mogelijk meer in te spelen op sociale en culturele verschillen, er rekening mee te houden en de eigen grenzen gemotiveerd te hanteren.

 

3.  Supervisie en het verschil met coaching

 

Coaching is in het basisonderwijs een bekende vorm van begeleiding ten bate van de professionalisering. De termen supervisie en coaching worden soms door elkaar gebruikt, het zijn echter zeer verschillende begeleidingsvormen.

 

3.1   Wat is coaching

 

Coaching is een vorm van begeleiding die gericht is op een specifieke vraagstelling binnen het kader van deskundigheidsbevordering. Een team als geheel kan gecoacht worden, maar ook een paar leden van een team of een individueel lid. Het coachingstraject krijgt vaak binnen de organisatie vorm. De coach is onderdeel van het team: een ervaren collega-docent, een interne begeleider, een directeur nemen het traject op zich. Docenten krijgen door middel van feedback mogelijkheden en oplossingen aangereikt, die het inzicht en de vaardigheden ten aanzien van een specifiek onderdeel van het beroep vergroten; te denken valt bijvoorbeeld aan het omgaan met kinderen met een bepaalde hulpvraag, of het toepassen van een nieuwe methode.4

 

3.2   Verschillen tussen coaching en supervisie

 

       In supervisie staat de eigen ervaring van de supervisant centraal, in tegenstelling tot de specifieke vraagstelling bij coaching. Door het ervaringsverhaal te vertellen kan er nieuwe betekenis aan ontleend worden. Op basis van nieuwe betekenisgeving leert hijzelf tot oplossingen te komen in de gegeven situatie.6

Belangrijk is dat de sociale en culturele bagage van de supervisant kan meegenomen worden in de bewerking van het ervaringsverhaal. Het werken met groepen kan onbewust herinneringen oproepen aan de positie in het gezin van herkomst. Vragen als: Waarom raak ik steeds geïrriteerd door deze leerling? Waarom voel ik me zo machteloos in deze specifieke groep? Ik begrijp deze leerling niet, hij wil respect, maar hij hoort mij toch te respecteren?, krijgen vanuit het inzicht in de eigen socialisatie een nieuwe betekenis.

Voorbeeld

Een supervisant vertelt: ‘Het gedrag van deze jongen wordt steeds erger, hij doet dingen die absoluut niet door de beugel kunnen, ik kan uitleggen, boos worden, straffen, niets helpt.’ De supervisor vraagt door over de situatie. Duidelijk wordt dat de supervisant de leerling uitsluit, ‘want hij belemmert de rust in de groep die nodig is om te leren.’ Op het uitsluiten reageert de leerling met een verheviging van het gedrag. De supervisor vraagt vervolgens wat de supervisant zo raakt in het gedrag van deze jongen en welke norm voor de supervisant overschreden wordt. De supervisant legt de relatie tussen het schreeuwgedrag van deze jongen en het uit de weg gaan van conflicten in het gezin van herkomst. De supervisant besluit om de leerling elke dag een tijdje apart aandacht te geven en hem te helpen bij het vragen om aandacht op een andere manier.

Deze supervisant neemt afstand van zijn directe handeling, hij denkt na over de situatie en zijn motieven en leeft zich in in de motieven van de leerling. Voelen, denken en handelen, komen meer in evenwicht en dit heeft een gunstig effect op de interactie. De leerkracht geeft niet alleen de leerling extra aandacht, een oplossing die hem ook via coaching kan worden aangereikt, maar zijn attitude ten opzichte van de leerling verandert van negatief naar positief, waarmee de neerwaartse interactiespiraal doorbroken wordt.

 

        Essentieel voor supervisie en een belangrijk verschil met coaching is dat de docent een vermogen tot reflectie op het eigen handelen ontwikkelt. In eerste instantie achteraf, maar naarmate het reflecteren zich ontwikkelt steeds meer tijdens het handelen zelf. Hierdoor overkomen de dingen hem minder en kan hij anticiperen op het vervolg.7 Deze bewustwording kan gelden voor houdingsaspecten en voor inzicht in processen en procesmatig handelen, zoals hierboven geschetst, maar ook voor het methodisch handelen. 8

Een voorbeeld hiervan vindt U in punt vijf

 

       Ten slotte is supervisie een meer omvattend proces en dit heeft implicaties voor de duur van het traject. Coaching is over het algemeen korter van duur. Supervisie vindt tweewekelijks plaats en kent in principe uit zestien bijeenkomsten. Dit aantal blijkt in de praktijk de beste mogelijkheid te bieden voor een uitgebalanceerd proces.

 

4.  De methodiek van supervisie

 

Supervisie kent een goed uitgewerkte methodiek. Het meest gebruikte standwerk is het ‘Handboek voor Supervisiekunde’ (Siegers, 2002).

 

4.1  De grondstructuur van supervisie

 

De supervisant geeft de supervisor de legitimatie om vragen te stellen, om door te vragen. Maar de supervisor is wel gebonden aan de basisstructuur ook wel genoemd de grondstructuur van de supervisie: het beroep is uitgangspunt en punt van terugkeer. De essentie is het toepassen van de nieuwe inzichten in de praktijk.

In de beginfase van de supervisie is het vooral de supervisor die de vragen stelt, maar naarmate het proces vordert, zal de supervisant steeds vaker vragen aan zichzelf stellen. De dialoog tussen supervisor en supervisant vermindert, de interne dialoog van de supervisant komt op gang: zo ontwikkelt deze een blijvend vermogen tot reflectie op zijn handelen.

Supervisie is geen therapie. Het is niet de bedoeling dat een supervisor de privé-ervaringen van de supervisant gaat bewerken. Privé-ervaringen en socialisatie kunnen aan bod komen in supervisie. Situaties worden alleen nader bekeken in zoverre deze relevant zijn voor het functioneren van de supervisant in de beroepspraktijk, met andere woorden de beroepsdimensie heeft het primaat.

 

4.2  De opbouw van een supervisiebijeenkomst

 

Voor iedere bijeenkomst schrijft de supervisant een werkinbreng. Deze werkinbreng is een concrete beschrijving uit de beroepspraktijk van de supervisant. De werkinbreng kan betrekking hebben op de volgende aspecten:

       De interactie met leerlingen

       De manier van lesgeven

       De samenwerking met collega’s

       Het contact met ouders

       De stellingname m.b.t. organisatie en beleid

       De visie op onderwijs

 

De supervisor stelt naar aanleiding van deze werkinbreng vragen:

       Vragen m.b.t. tot het feitelijke gebeuren: wat, wanneer, hoe, met wie?

       Vragen m.b.t. de interactie: wat zei en deed de je (de supervisant), wat de ander, welke reacties vonden plaats?

       Vragen op emotioneel niveau: wat voelde je, wat dacht je, wat wilde je?

       Vragen m.b.t. het handelen: wat deed je en waarom, wat deed je niet en waarom?

 

Een supervisor kan naast het stellen van vragen verschillende werkvormen toepassen. Deze werkvormen focussen vaak direct op de beleving van de supervisant en verhelderen wat hem bezighoudt op een kernachtige manier. Voorbeelden van werkvormen zijn:

       Rollenspel

       Verhaal

       Analoge situatie

       Beelcommunicatie

       Het kernkwadrant

       Dramadriehoek

 

Voorbeeld

In de groep hebben de leerlingen veel conflicten. De docent probeert te bemiddelen en sturend op te treden, maar de conflicten verergeren.

Door te werken met symboolkarakters komt helder naar voren dat de docent de leerling die het slachtoffer is, probeert te ‘redden’. De andere leerlingen verwijten de hem oneerlijkheid, waardoor de docent zichzelf slachtoffer gaat voelen. De docent benoemt dit als volgt: ‘Ik help ze en heb het beste met ze voor, maar toch zijn ze allemaal boos op me’. De supervisant komt op basis van de analyse tot de conclusie dat hij de leerlingen wil gaan leren het conflict samen op te lossen. De conflicten zijn daarna beter hanteerbaar en nemen in ernst en frequentie af.

 

Na afloop van de supervisie schrijft de supervisant een reflectieverslag. Dit verslag vormt de weerslag van de reflectie op de bijeenkomst en de effecten ervan op het denken, voelen, willen en handelen van de supervisant. Aandachtspunten in een reflectieverslag zijn:

       Gedachten en gevoelens en de veranderingen die deze teweeg hebben gebracht in het handelen

       aandachtspunten en nieuwe opties

       waardering van de interactie tussen supervisant en supervisor

       de manier waarop geleerd werd

 

Voorbeeld

‘Deze bijeenkomst heeft me aan het denken gezet over mijn relatie met J. Ik merk dat ik steeds adviezen vraag, in plaats van dat ik vraag met me mee te denken. Zo krijg ik steeds adviezen die niet passen bij mij als persoon. Bijvoorbeeld het werken met een beloningssysteem voor de leerlingen, ik vind ze daar te oud voor. Ik zit nu te denken aan het gezamenlijk opstellen van een paar basisregels. De leerlingen zijn enthousiast en beginnen zich meer verantwoordelijk te voelen voor het gebeuren in de klas.’

 

 

In bijlage 1, ‘Informatie voor supervisanten’ vindt u een verdere uitwerking van de methodiek en de organisatie van supervisie.

 

5.  De contractering

 

Een organisatie kan een supervisor benaderen. Een supervisor met ervaring in het onderwijs verdient daarbij de voorkeur, maar noodzakelijk is dit niet (zie 6). De supervisor kan verduidelijken wat supervisie kan toevoegen aan de bestaande begeleidingsvormen. Dit gesprek kan plaatsvinden met leidinggevenden en internbegeleiders maar ook met het hele team.

De contractering voor een supervisietraject kan het initiatief zijn van de organisatie in samenwerking met de supervisant. Een supervisant kan ook zelf het initiatief nemen en vervolgens aan de organisatie voorstellen het op te nemen in zijn Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP). Er kan een aanmeldingsgesprek plaatsvinden, waar alle partijen bij aanwezig kunnen zijn. Daarna komt er een apart intakegesprek met de supervisant. In het nu volgende stuk geef ik een beschrijving van beide vormen van aanmelding.

 

5.1  De contractering door de school

 

       Coaching is een manier van begeleiden die vaak intern door de school wordt vormgegeven. Op basis van een functioneringsgesprek kan een school ook tot de conclusie komen dat docenten gebaat zijn bij een supervisietraject. Supervisie stelt de persoonlijke beroepsontwikkeling van de supervisant centraal, wat betekent dat supervisie een persoonlijk gebeuren is. De supervisor mag daarom geen directe werkrelatie hebben met zijn supervisant. (Gedragscode van de vereniging voor supervisoren, LVSB). De supervisor kan het beste een onafhankelijk persoon zijn van buiten de instelling. Zo is de supervisant vrij alles wat hij tegenkomt in zijn werk bespreekbaar te maken. Supervisie kan individueel, maar ook in groepjes van twee of drie gegeven worden9, echter personen uit hetzelfde team in een groep is onvoldoende waarborg voor de privacy.10

     Voor een coachingstraject zijn er meestal duidelijke afspraken over wat er geleerd gaat worden; de eindtermen liggen min of meer vast.11 Bij supervisie gaat het om de ontwikkeling van de beroepsidentiteit. Een supervisant kan zelf, of in samenspraak met bijvoorbeeld een leidinggevende, aangeven met welke aspecten hij zich in de supervisie wil bezighouden. Gedurende het proces kunnen echter andere, eventueel met het aangegeven thema samenhangende aspecten naar voren komen, die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de supervisant.12 De uitkomst van een supervisietraject wordt dus niet van te voren in eindtermen vastgelegd.13 De leidinggevende kan in samenspraak met de supervisant een richting aangeven, maar het is mogelijk dat er tijdens het traject nieuwe, soms onverwachte, thema's naar voren komen die belangrijker blijken.

Voorbeeld

Een supervisant geeft als leerthema aan: moeite met ordenen, chaotisch zijn, zaken niet afmaken en het niet goed documenteren van gegevens. In supervisie blijkt dat de supervisant juist heel goed kan ordenen en heel veel ideeën heeft. Het eigenlijke thema blijkt te zijn: bang zijn dat het saai wordt, bang zijn, dat wat het zo boeiend maakt, te verliezen De oplossing blijkt: niet beter leren ordenen, maar leren accepteren dat er keuzes gemaakt moeten worden. Op methodisch gebied blijkt de sleutel voor het "niet afmaken" te liggen in het leren vakinhoudelijk lesstof te integreren. Een stap dieper blijkt dat de vele creatieve invallen van deze supervisant in het gezin van herkomst leidden tot uitspraken als: ‘Wat ben je toch druk’ of ‘Wat een rommel maak je weer.’ De supervisant heeft zich daardoor geremd gevoeld en is bang nu weer geremd te worden. De bewustwording hiervan geeft de supervisant rust in het ontplooien van zijn activiteiten. In zijn reflectieverslag geeft hij aan dat hij nu bewust wil werken aan het afmaken van activiteiten en het stellen van grenzen aan de hoeveelheid activiteiten.

 

       Ten slotte is het belangrijk in het contract te vermelden dat het gebeuren in supervisie niet zonder medeweten van de supervisant wordt besproken. De supervisor heeft een geheimhoudingsplicht, omdat in supervisie, gerelateerd aan de beroepsuitoefening, privézaken aan de orde kunnen komen.14

 

5.2  De contractering door de supervisant

 

       Een supervisant kan een supervisor ook zelf benaderen. Hij kan het willen volgen van een traject daarna aanhangig maken bij zijn leidinggevende. Vaak is het mogelijk de supervisie als leerontwikkeling op te nemen in het persoonlijk ontwikkelingsplan van de docent en op hiervan basis de betaling te regelen.

       De contractering door de supervisant gaat als volgt in zijn werk: in een eerste gesprek, het contracteringsgesprek, geeft de supervisant aan waarom hij begeleid wil worden. Op basis van deze informatie geeft de supervisor aan welke vorm van begeleiding hij het meest geschikt vindt. Als de supervisant akkoord gaat met de voorgestelde vorm, geeft de supervisor nadere informatie over de begeleidingsvorm. Als het een supervisietraject wordt zal de supervisor aangeven wat supervisie inhoudt, hoe hij te werk zal gaan en wat er verwacht wordt van de supervisant. Ook zal hij de zakelijke kant bespreken: het aantal keren, de betaling etc. Ten slotte zal hij ingaan op de rechtspositionele aspecten.15

 

 

5.3 Opleidingssupervisie

 

Agogische opleidingen kennen supervisie in het curriculum. Opleidingssupervisie betreft meestal groepssupervisie. De supervisie is gericht op de volgende dimensies:

 

 

       Dimensies aangaande het werkveld

       Dimensies aangaande de persoon

Interactie

Methodiek

Organisatie

Beleid

Gevoelens

Houding

Inzichten & Vaardigheden

Waarden & normen

 

 

 


Groepssupervisie is belangrijk voor studenten die voor het eerst kennis maken het werkveld. In groepssupervisie kunnen alle hierboven beschreven dimensies naar voren komen; studenten horen ervaringsverhalen van hun groepsgenoten, zij ontlenen hieraan inzicht, maar ook steun. Ze leren reflecteren en luisteren waarbij ze hun persoonlijke verhaal gescheiden leren houden van dat van de ander. Zij leren het onderscheid tussen gesloten en open vragen en concrete en generaliserende vragen. Ze leren het verhaal van de ander samenvatten en feedback geven, waarbij ze een goede verhouding tussen betrokkenheid en afstand weten te bewaren. Deze competenties zijn waardevol in beroepen waar de interactie een essentieel gegeven is. Studenten raken zo vertrouwd met supervisie als zinvolle methode en kunnen de geleerde vaardigheden gebruiken in intervisie.

 

In bijlage 1, ‘Informatie voor supervisanten’ en bijlage 2, ‘Voorbeeld van een contract’, wordt het bovenstaande concreet uitgewerkt.

 

6.  De relatie tussen supervisor en supervisant op basis van het methodiekconcept

 

In supervisie is het verhaal van de supervisant het uitgangspunt. Supervisie wordt daarom ook wel getypeerd als: leren aan de ervaring16. Supervisie is bij uitstek een vorm van een zelfgestuurd leerproces, waarbij de interne dialoog ontwikkeld wordt. Dit gegeven heeft implicaties voor de vormgeving van supervisie, maar ook voor de taken en verantwoordelijkheden van beide spelers.

 

6.1  De supervisant

 

In supervisie bepaalt de supervisant welke werkervaringen besproken worden. Op basis van een schriftelijke inbreng vertelt de supervisant zijn verhaal. De inbreng bestaat uit een korte beschrijving van een concrete situatie, het gevoel dat deze situatie opriep en een doel. In de dialoog met de supervisor vindt er een eerste verkenning plaats, waarbij het geformuleerde doel leidraad is. In supervisie spreken we wel van het eerste verhaal. Door het onder woorden brengen van de ervaring kan de supervisant afstand nemen van wat er gebeurd is. De supervisor vraagt door over de beleving: wat raakt je zo in dit verhaal en hoe raakte het je. Kijk eens opnieuw: hoe stond jij in die situatie, hoe de ander. Zo komt het tweede verhaal naar voren.

De volgende stap is het onderzoek of er sprake is van een eenmalige situatie of dat er sprake is van een patroon. Als het om een eenmalige situatie gaat, kan de supervisor stimuleren zelf een oplossing te zoeken of zelf een oplossing geven. Of de supervisor deze laatste mogelijkheid heeft, is mede afhankelijk van zijn kennis van het beroep. Is er sprake van een patroon dan kan er gekeken worden waardoor het patroon ontstaan is en of er andere mogelijkheden zijn om de situatie te bekijken en er op te reageren. In de loop van het proces ontdekt de supervisant op basis van patronen leerthema’s. Zijn doelomschrijvingen ontwikkelen zich van directe werkdoelen naar meer omvattende leerdoelen.17

Voorbeeld

Een supervisant geeft aan: ‘Ik ben chaotisch, ik maak nooit wat af, allerlei handenarbeidontwerpen van de leerlingen liggen onafgemaakt in de kast. Ik bedenk steeds iets nieuws. Ik wil leren door te gaan met waar ik mee bezig was.’ In de laatste zin omschrijft de supervisant zijn werkdoel. Na een paar situaties wordt duidelijk waarom de supervisant zijn leerlingen de werkstukken niet af laat maken: ‘Ik heb al lang weer een nieuw idee en vind het zonde als het verloren gaat’. Op basis van deze reflectie komt als thema naar voren: de angst dat de goede ideeën verloren gaan: het leerdoel wordt in eerste instantie: ik wil onderzoeken waar deze angst vandaan komt, daarop aansluitend ontwikkelt de supervisant het leerdoel: ik wil keuzes leren maken en mijn goede ideeën binnen een ontwerp leren uitdiepen.

 

Van de supervisant wordt dus verwacht:

       bereidheid om een inbreng te doen

       bereid zijn hierop te reflecteren

       relaties te leggen met ander situaties

       leerdoelen en leerthema’s te formuleren

 

6.2  De supervisor

 

Uitgaande van het verhaal van de supervisant probeert ook de supervisor zich een beeld te vormen van de thema's die de supervisant bezighouden. De supervisor heeft de taak het proces te bewaken. Hij is in staat de verschillende fasen in het proces te onderscheiden en te onderkennen waar de supervisant zich in het proces bevindt. In de beginfase is een supervisant vaak gericht op vragen met betrekking tot het op een juiste manier toepassen van de methodiek of de juiste omgang met een leerling. De supervisant formuleert werkdoelen. Naarmate het proces vordert, komt de beleving van de supervisant meer centraal te staan: wat raakte me en welke invloed had dit op mijn handelen? Er kunnen verdiepende vragen komen over hoe hij zich als persoon ten dienste kan stellen van de ontwikkeling van zijn leerlingen. Of een zoektocht naar het zodanig omgaan met de methodiek dat deze past bij zichzelf en bij zijn leerlingen. Sommige supervisanten houden zich bezig met existentiële vragen als: Wat is de betekenis van onderwijs? In hoeverre ben ik leraar, in hoe verre opvoeder? Wat wil ik leerlingen vanuit mijn betekenissysteem meegeven en hoe geef ik dat dan vorm binnen mijn onderwijs?18  

De supervisor kan sturen door een bepaalde vraagstelling, die gericht is op het verhelderen van wat de supervisant bezighoudt. De supervisor kan vervolgens een hypothese maken waarin samengevat naar voren komt wat voor de supervisant de essentie is en deze toetsen door zijn idee voor te leggen aan de supervisant.19

Ten slotte is er het parallelproces: het proces dat zich afspeelt in de beroepspraktijk kan zich herhalen in het supervisiegebeuren. 20

Voorbeeld

Een supervisant springt van de hak op de tak, brengt het ene voorbeeld na het andere in. De supervisor kan dit herkennen als: ook in deze situatie is de supervisant bang dat er iets verloren gaat van alles wat hij ontdekt heeft.

Als de supervisor dit parallelproces onderkent en aan de orde stelt, snijdt het mes aan twee kanten: de supervisor wordt niet meegezogen in de manier waarop de supervisant met de dingen omgaat en de supervisant kan zich in de concrete situatie bewust worden van zijn handelen.

 

Van de supervisor mag dus verwacht worden:

       empathie, inlevingsvermogen en respect

       inzicht in processen

       kunnen vormgeven van processen

       onderkennen van parallelprocessen

       kennis van het onderwijs

       het kunnen leggen van de relatie tussen levensvisie, onderwijsvisie en de praktijk

 

7.  Na de supervisie: nieuwe wegen

 

Beroepskrachten die een supervisietraject gevolgd hebben, hebben geleerd te reflecteren op hun handelen. Zij hebben een interne dialoog ontwikkeld en zijn zich bewust geworden van hun eigen stijl van lesgeven. Vaak zijn zij niet alleen beter toegerust voor hun taak als onderwijsgevende, maar kunnen zij ook een bijdrage leveren in het ondersteunen van andere collega’s en in de ontwikkeling van het beleid en de organisatie van de school.

Wanneer meerdere collega’s in een team of collega’s van andere scholen een supervisietraject gevolgd hebben, kunnen zij besluiten om gezamenlijk een intervisiegroepje21 te starten. Binnen de supervisie hebben zij geleerd zichzelf vragen te stellen en deze specifieke manier van omgaan met een inbreng kunnen zij nu onderling verder gaan ontwikkelen. 

Zo kan supervisie dus een ruime bijdrage leveren aan goed onderwijs in de organisatie.

 

Nawoord

 

Ik hoop dat door deze notitie duidelijk is geworden dat supervisie tot een blijvende verhoging van de kwaliteit binnen de organisatie kan leiden, doordat het zich richt op zelfgestuurd leren en de reflectie op het handelen bevordert. Supervisie bevordert het welbevinden van docenten in hoge mate doordat missie en visie in overeenstemming komen met het handelen in de dagelijkse weerbarstige praktijk.

Ik hoop de lezer een idee te hebben gegeven hoe supervisie binnen de organisatie en op beleidsniveau, gestalte kan krijgen. Supervisie verdient een plek binnen het onderwijs en onderwijsgevenden verdienen supervisie, omdat zij dagelijks werken met mensen en een goede interactie de basis vormt voor goed onderwijs.

 

Francisca Scholte, ME & MA

Docent speciaal onderwijs en supervisor

 

2009

Bewerkt juni 2012

 

 

Literatuuroverzicht

 

1. Van Praag van Asperen, H.M. & Van Praag, PH.H. (2000). Handboek Supervisie en Intervisie. De Tijdstroom.
2. Siegers, F. (2002). Handboek Supervisiekunde.
7, 197, Integratie op het eerste niveau.
3. Siegers, F. (2002). Handboek Supervisiekunde. Bohn Stafleu van Loghum.
6, 163, Drie momenten van reflecteren.
4. Siegers, F. (2002). Handboek Supervisiekunde.
16, 585, Samenhang tussen doel en wijze van begeleiden.
5. Siegers, F. (2002). Handboek Supervisiekunde.
11, 391, Het relationeel aspect.
6. Siegers, F. (2002). Handboek Supervisiekunde.
6, Doelen in supervisie.
7. Siegers, F. (2002). Handboek Supervisiekunde.
6, 163, Reflectie in actie.
8. Van Praag van Asperen, H.M. & Van Praag, PH.H. (2000)
Handboek Supervisie en Intervisie.
1, 20, Systeemdefinitie, dimensies in supervisie.
9. (2004) Map applicatieleergang Supervisiekunde. VDO-HAN.
Gedragscode Geregistreerde LVSB- Supervisoren: vertrouwensrelatie.
10. Jagt,N.& Leufkens,N.& Rombout,T. (1995). Supervisie, praktisch gezien, kritisch bekeken. Bohn Stafleu van Loghum.
Individuele en groepssupervisie.
11. Siegers, F. (2002). Handboek Supervisiekunde.
4, 78, Onderscheid coaching en supervisie.
12/13.  Siegers, F. (2002). Handboek Supervisiekunde.
16, 585, Samenhang tussen doel en wijze van begeleiden.
14/15.  (2004). Map applicatieleergang Supervisiekunde. VDO-HAN.
Gedragscode geregistreerde LVSB- supervisoren:
geheimhouding, sancties.
16. Van Praag van Asperen, H.M.&van Praag, PH.H. (2000).
Handboek Supervisie en Intervisie.
2, 33, Ervaring als proces van betekenisverlening.
17. Jagt, N. & Leufkens, N. & Rombout,T (1995).
Supervisie, praktisch gezien, kritisch bekeken.
Thema's werkdoelen en leerdoelen.
18. Van Praag van Asperen, H.M. en van Praag, PH.H. (2000).
Handboek supervisie en intervisie.
3, 57, Het model van Hogan.
19. (2004). Map applicatieleergang supervisiekunde. VDO-HAN.
Leerhypothese.
20. Van Praag van Asperen, H.M. en van Praag, PH.H. (2000).
Handboek Supervisie en Intervisie.
7, 129, Parallelprocessen.
21. DOZ-boek 5. ISBN 90-77223-01-0.
Collegiale consultatie en intervisie.

 

 

BIJLAGE  1 - Wat is supervisie?  Informatie voor supervisanten.


 

 

Inleiding

 

Supervisie is met name van belang voor die beroepen waar de communicatie tussen de professional en anderen een belangrijke rol speelt, bijvoorbeeld hulpverlening, gezondheidszorg of onderwijs. Centraal staat het ontwikkelen van communicatieve en relationele vaardigheden; het algemene doel van supervisie is het leren hanteren van functionele relaties en doelgericht leren omgaan met interacties.

In supervisie leer je op een specifieke wijze hoe je je vakbekwaamheid kunt verwerven of verbeteren. Het gaat dan met name om het effectief  leren inzetten van de eigen persoon op micro-, meso-, en macroniveau. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld het onderzoeken van alternatieven voor het eigen methodisch handelen, of het verwerven van inzicht in de eigen positie binnen de organisatie.

In supervisie staat de uitbouw van persoonlijke kwaliteiten voorop; in die zin valt supervisie binnen het concept van loopbaanontwikkeling en het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP).

Supervisie is gebonden aan minimale condities aangaande tijdsduur van bijeenkomsten, de frequentie en het aantal bijeenkomsten en het aantal deelnemers.

 

Grondstructuur

 

Supervisie is een begeleidingsvorm met een eigen doelstelling en een duidelijke grondstructuur.

·        Supervisie richt zich op het leren reflecteren op het handelen in de beroepspraktijk. Door te reflecteren krijg je meer inzicht in je persoonlijke wijze van reageren en acteren in de interactie met de mensen waarmee je werkt. Binnen de interactie worden op methodisch wijze, kennis, inzichten en vaardigheden, maar ook normen en waarden  overgedragen. In supervisie leer je de methodiek van het beroep op een bewuste en persoonlijke wijze te hanteren. Door te onderkennen wat je eigen specifieke manier van denken, voelen, willen en handelen is, kun je tot een evenwichtige samenhang komen tussen deze aspecten. Van hieruit krijg je nieuwe mogelijkheden om te handelen. Supervisie is ook de plek waar je op basis van de nieuwe inzichten kunt experimenteren.

 

·        De grondstructuur van supervisie houdt in dat je eigen praktijkverhaal uitgangspunt is voor supervisie. In supervisie kun je een uitstap maken naar privé-ervaringen en socialisatie, maar deze uitstap is altijd gerelateerd aan de ervaring in je onderwijspraktijk. Deze is uitgangspunt en punt van terugkeer.

 

 Werkwijze

 

·        Je leert in de supervisie door te reflecteren op je werkervaringen. Hierbij leer je gebruik te maken van de cyclus: concretiseren, analyseren, generaliseren.

Concretiseren: om effectief door middel van reflectie te kunnen leren, zullen de ervaringen eerst expliciet gemaakt moeten worden. Vragen die daartoe gesteld kunnen worden zijn: beschrijf de situatie eens concreet, wat voelde je, wat dacht je, wat deed je precies, hoe reageerden de anderen, hoe reageerde jijzelf?

Analyseren: hierbij gaat het er om van de situatie iets te leren door de ervaring te analyseren en eigen leerpunten te herkennen. Vragen die daartoe gesteld kunnen worden zijn: Wat is er aan de hand met deze leerling/cliënt? Waarom reageert deze zoals hij reageert? Wat voelde jij erbij? Had je het misschien anders kunnen zien en daardoor anders kunnen reageren, op welke manier dan?

Generaliseren: nadat de concrete situatie onderzocht is, kun je worden uitgenodigd te onderzoeken of de wijze van reageren op zichzelf staat, of dat er sprake is van een patroon dat wellicht voor verandering in aanmerking komt. Vragen die gesteld kunnen worden zijn: Is dit een situatie die je vaak moeilijk vindt? Herken je dit ook in andere situaties?

 

·        Door deze manier van werken kom je op het spoor van leerthema's. Op basis van deze leerthema's kun je jezelf leerdoelen gaan stellen. Voorbeelden van leerthema's zijn: Het gevoel hebben nooit genoeg gedaan te hebben. Geen conflicten aan durven gaan. Voorbeelden van mogelijk aansluitende leerdoelen zijn: Onderzoeken waar dit gevoel mee te maken heeft of vandaan komt. Tijdens een conflict leren niet negeren of te vermijden, maar actie te ondernemen en te onderzoeken hoe dat voelt.

In deze fase kan ook je socialisatie naar voren komen. In de jeugd wordt voor een groot deel vastgelegd hoe en wat mensen denken, voelen, willen en daaraan gekoppeld een specifieke manier van reageren en handelen. In supervisie kunnen je je bewust worden van bepaalde patronen die belemmerend zijn op je omgang met anderen of die van invloed zijn op je methodisch handelen. In supervisie is het mogelijk op basis van nieuwe inzichten en belevingen te experimenteren met nieuw gedrag, waardoor je handelingsrepertoire uitgebreid wordt.

 

·        Tijdens het supervisieproces vinden er drie evaluaties plaats:

De klikevaluatie (na vier weken) waarbij de supervisor en de supervisant samen tot een beoordeling komen van het proces tot dan toe. Er kan bijstelling plaatsvinden, het is ook mogelijk dat op grond van persoonlijke tegenstellingen het proces gestopt wordt.

De middenevaluatie: na acht sessies wordt de manier van werken geëvalueerd. Aan de hand van de ontwikkelde leerthema's en leerdoelen wordt de voortgang van het proces gewaardeerd, nieuwe doelen worden gesteld. Ook wordt geëvalueerd hoe de omgang met elkaar is geweest.

De eindevaluatie: na zestien sessies volgt de evaluatie van het totale proces. Aan de orde komt: de ontwikkeling gedurende het proces, het bereikte resultaat en de manier van omgang met elkaar. Ook kunnen er nieuwe thema's en leerdoelen naar voren komen die bijvoorbeeld in een intervisie aan de orde kunnen komen. Intervisie is een vorm van supervisie met collega's met supervisie-ervaring, maar zonder supervisor.

 

Het belang van leerthema's en leerdoelen

 

Vaak komen in de loop van het supervisieproces duidelijke thema's naar voren, door deze expliciet te benoemen krijgt het proces richting. Het benoemen kan confronterend zijn, het vraagt soms moed om op te schrijven waar je steeds tegenaan loopt. Aan de andere kant kan het ook helderheid en opluchting verschaffen: aha hier gaat het dus om, dit gebeurt er steeds en nu kan ik gaan onderzoeken hoe ik er aan kan werken. Leerdoelen worden geformuleerd in de loop van het proces en in het verdere verloop genuanceerd of bijgesteld. Ze geven niet alleen richting, maar ook verdieping. Het wordt helder wat je nastreeft en wat je wilt bereiken.

 

Organisatie

 

Een supervisie omvat gemiddeld zestien zittingen en vindt om de twee weken plaats.

Individuele zittingen duren één uur, groepssupervisies van twee personen anderhalf uur, supervisies met drie personen twee uur.

Twee dagen voor de supervisie ontvangt de supervisor een verslag met als inhoud een reflectie over de vorige zitting en een nieuwe inbreng.

Een inbreng is een kernachtige beschrijving van een concrete werkervaring, die tijdens de supervisie verder toegelicht wordt. Aan de inbreng wordt een leervraag gekoppeld.

Een reflectie is te beschouwen als een terugblik en kan geschreven worden aan de hand van de volgende items: wat was een ontdekking, wat heeft je aan het denken gezet, wat heeft het gesprek je opgeleverd, waar wil je meer op letten, wat wil je verbeteren, welke andere opties tot handelen heb je ontdekt, hoe werd er met elkaar omgegaan en hoe heb je het gewaardeerd?

 

Supervisie voor wie

 

Soms wordt gedacht dat supervisie alleen voor de beginner in het beroep is of voor mensen met problemen. Maar juist als iemand al langer aan het werk is, kan het prettig zijn om eens wat afstand te nemen. Aandachtspunten kunnen zijn: hoe sta je nu in het werk, is uitgekomen wat je er van verwacht had, heb je een vorm kunnen vinden voor je idealen?

Supervisies zijn ook zeker niet alleen bedoeld voor mensen met problemen; iedereen die met mensen werkt zal van tijd tot tijd zijn vragen en twijfels hebben. Zeker nu  er in het reguliere onderwijs steeds meer kinderen zijn met specifieke hulpvragen. Supervisie is een plek waar je je vragen en twijfels kunt uitspreken, waar je met behulp van gerichte vragen en specifieke werkvormen helderheid kunt krijgen en je eigen oplossingen kunt vinden.

 

 

Aanbevolen Literatuur:

Jagt, N. & Leufkens, N. & Rombout, T. (1995). Supervisie: praktisch gezien, kritisch bekeken.

                     Bohn Stafleu van Loghum

Reqouin, W. (2001). Supervisie: Gids voor supervisanten

 

 

BIJLAGE  2- Overeenkomst Supervisie: (voorbeeld)

 

 

Ondergetekenden gaan hierbij een supervisietraject aan voor de periode van één jaar.

De supervisies zullen in principe plaatsvinden één keer in de veertien dagen, vakanties uitgezonderd. Het totaal aantal zittingen is zestien, de tijdsduur bedraagt één uur per keer.

De precieze data worden in onderling overleg bepaald.

 

De supervisant schrijft voor elke zitting een verslag, bestaande uit een inbreng en een reflectie. Er zijn gedurende de periode drie evaluatiemomenten: de klikevaluatie, de middenevaluatie en de eindevaluatie. De laatste twee evaluaties vinden plaats op basis van een evaluatieverslag. (Zie hiervoor de informatie over supervisie).

 

 

Bedrag per uur           ,-  

 

 

 

Plaats  :                                      Datum :

 

 

Supervisor                             Instellingsmanager                                      Supervisant

 

 

 

 

Nb 1.

De supervisor valt onder de code van de LVSB, hij/zij doet geen mededelingen over inhoud of voortgang van de supervisie aan derden, tenzij de supervisant hiermee instemt en erbij aanwezig is.

Nb 2.

Na drie keer vindt de klikevaluatie plaats; mochten supervisor en of supervisant, bijvoorbeeld op grond van onverenigbaarheid van karakter, tot het besluit komen dat het niet zinvol is met elkaar verder te gaan, dan worden alleen de eerste drie zittingen betaald.