Dramaqueen of gewoon autisme? - Mijn leven voor en na de diagnose

Marije van Dongen

Gegevens: Uitgeverij Garant, Antwerpen - Apeldoorn 2011, ISBN 978-90-441-2764-5

De autobiografie ‘Dramaqueen of gewoon autisme’ is een product van Fontys Hoge­scholen en opgenomen in de reeks Erva­ringsdeskundigen & Professionals. Drie docenten van deze opleiding verzorgen respectievelijk het voorwoord, het na­woord en de omslagtekst. De schrijfster volgde op deze hogeschool de post hbo-opleiding Autisme. De opleiding beveelt het lezen van autobiografieën van mensen met een diagnose ‘autisme’ aan. Op de co­ver van de uitgave stelt Schrurs: ‘Als je als begeleider mag werken met mensen met autisme dien je op zijn minst een autobio­grafie gelezen te hebben.’ In het voor­woord zegt Lampen over ‘Dramaqueen of gewoon autisme’: ‘Het [verhaal] is een waardevolle bron voor iedereen, van ou­der tot autismespecialist, om de ervarin­gen en beleving van mensen met autisme te kunnen plaatsen en interpreteren.’ De schrijfster zelf tracht professionals en niet-professionals ‘een kijkje te geven in mijn autistische leven, mijn waarnemin­gen en belevingen.’

De eerste autobiografie in dit genre is: ‘Emergence: Labeled Autistic’ van Gran­din uit 1986. Deze autobiografie vindt na­volging. Bekende autobiografieën zijn o.a. van Zöller uit 1989, Williams uit 1992, Gerland uit 1996 en Tammet uit 2006. De auteurs zijn over het algemeen op latere leeftijd gediagnosticeerd met het Syndroom of Stoornis van Asperger en functioneren op goed intellectueel niveau.
De autobiografieën roepen, net als het la­bel Syndroom van Asperger, al direct vra­gen op omdat het gepresenteerde niet in overeenstemming is met de symptomato­logie van de stoornis autisme. Zo schrijft Frith in 1991: ‘Their writings seem to test the very limit of communication that can be achieved with impaired cognitive abi­lity for inferring intentions and compu­ting relevance’ (p. 20). Frith weet dat een dergelijk niveau van communicatie geba­seerd is op een ontwikkelde Theory of Mind (ToM), die samenhangt met ontwik­kelde cognitieve vermogens. Frith gaat echter toch uit van een gebrekkige ToM. Frith postuleert daarvoor twee mogelijke met elkaar samenhangende verklaringen: een nog onbekend cognitief deficit en een sterk vermogen om het vermeende tekort te compenseren en camoufleren. Later on­derzoek heeft de hypothese van Frith niet bevestigd (zie Roeyers, 2010), ook is er geen onbekend cognitief deficit gevonden. Toch leven deze hypothetische verklarin­gen nog steeds voort in de aanname dat deze groep (auteurs) ‘anders denkt’ en ‘autisme kan camoufleren’.

In ‘Autisme - Verklaringen van het Raad­sel’, de nieuwe uitgave van 2003, erkent Frith echter ‘…dat schrijvers met autisme beschikken over een uitgebreide zelfken­nis … [dat] ‘ze buitengewoon levendig vertellen over hun gevoelens en lichame­lijke gewaarwordingen’ [en dat] ‘ze hun kinderlijke ervaringen tot in detail be­schrijven’ (p. 262). Ze schrijft verder: ‘Het is duidelijk dat deze mensen, ongeacht hun diagnose, heel goed kunnen leren praten en schrijven…’ (p. 164). Ze om­schrijft Grandin, auteur van ‘Emergence: Labeled Autistic’, als een ‘uitzonderlijk welbespraakte vrouw, die zo helder en vlot schrijft dat je er weinig aan toe kunt voegen’ (p. 164). Dit in tegenstelling tot ‘verbale mensen met autisme’, zij hebben ‘…problemen met voornaamwoorden en verwijzende termen, het aanleren van idi­osyncratische woorden’, die ‘…allemaal verklaard kunnen worden door het onver­mogen tot mentalizing’ (p. 162). ‘Ook hebben ze problemen met het plaatsen van woorden in een betekenisvolle con­text’ (p. 163). Samengevat zien we dus bij deze auteurs van autobiografieën twee essentiële vaar­digheden die mensen met een autistische stoornis ontberen: een ontwikkelde ToM en goed ontwikkelde taalvaardigheid, die beide geworteld zijn in het vermogen tot generaliseren, abstraheren en symbolise­ren. Frith’s laatste strohalm is de moge­lijkheid van een ontwikkeld zelfbewustzijn, los van enig inzicht in andere men­sen. Zij weet evenwel dat ook deze hypo­these wetenschappelijk niet te verdedigen is (p. 259 e.v.).

De tekst van ‘Dramaqueen of gewoon Au­tisme’ laat zien dat de auteur, overigens geheel in overeenstemming met het oplei­dingsniveau, beschikt over een ontwik­kelde ToM en een goede taalvaardigheid. De schrijfster vertelt allereerst aan de hand van een paar voorbeelden dat ze zich altijd anders heeft gevoeld dan ande­ren of ‘in ieder geval anders dan de gemid­delde ander’ en hoe ze gaandeweg de opleiding ‘steeds meer van autisme in [zich]…zelf herkent’ (p. 11). De diagnose roept het gevoel op ‘dat alles op losse schroeven komt te staan; in ieder geval voor even’ met de zware taak ‘mijn au­tisme … te integreren in mijn herinnerin­gen’… [ze] als het ware te moeten ‘herprogrammeren’ (p. 13).
In de hoofdstukken 2 t/m 5 geeft de au­teur voorbeelden die een normale ontwik­keling markeren, voorbeelden die van intelligent sociaal inzicht getuigen en voorbeelden van reacties uit en op de om­geving die duidelijk maken dat de schrijf­ster zich als kind niet gehoord en niet begrepen voelde. Een aantal situatiebe­schrijvingen heeft betrekking op het la­tere sociale functioneren. Deze beschrijvingen geven ons een verder inzicht in de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de schrijfster; in de sociale omgang is er sprake van onzekerheid en angst die uit­mondt in de drang tot perfectie en con­trole.

Omdat de autobiografie is opgenomen in de reeks ‘Ervaringsdeskundigen & Profes­sionals’ en bedoeld is voor zowel profes­sionals als niet-professionals, is de verwachting gerechtvaardigd dat het verhaal in het theoretische model van de stoornis gebed is. Het is echter grotendeels aan de lezer het theoretische raamwerk van au­tisme uit de voorbeelden te filteren. Daar­naast ontbreekt correctie op basis van een kennistheoretisch ontwikkelingsmodel. Als lezer moet je steeds aannemen dat de beschreven ‘last’ hoort bij de symptoma­tologie van autisme en niet bij een nor­male ontwikkeling of anders te duiden problematiek. Zo is daar het voorbeeld van kinderen die samen een fantasiespel spelen, terwijl zij als driejarige haar eigen spel speelt, waardoor volgens de schrijf­ster het gevoel ontstaat dat ze anders is. Kijken we vanuit het perspectief van de kinderlijke ontwikkeling naar dit voor­beeld dan kan gesteld worden dat het nor­maal is dat kinderen op die leeftijd nog niet samen een fantasiespel spelen. Ook is het onwaarschijnlijk dat een kind zich op driejarige leeftijd anders voelt dan andere kinderen; de ontwikkeling van de identi­teit is op dat moment nog in volle gang en het zicht op de ander en daarmee de mo­gelijkheid tot vergelijk, anders dan direct concreet, nog beperkt. Gaan we uit van het theoretische model ToM, dan kan het volgende opgemerkt worden: rond het derde jaar maakt een kind de overgang van imitatie naar het aannemen van een rol. Het markeert om in de woorden van Leslie (Frith, 1991) te spreken een ‘major milestone’ op de weg naar een ontwik­kelde ToM en het uitblijven ervan duidt op ernstige, mogelijk autistische, ontwikke­lingsproblematiek. Het creëren van een fantasie-interactiepartner kan het kind rond het vierde jaar. Rond het vijfde jaar is het kind in staat tot het spelen van socio­dramatisch spel, waarbij het gebruik­maakt van metacommunicatie om het spel te sturen.

Samengevat: er is de suggestie van onver­mogen in het ontwikkelen van een ToM, maar nadere analyse werpt een geheel an­der licht op deze suggestie.
In hoofdstuk 6 en 7 beschrijft de auteur sensorische overgevoeligheid, en angst- en paniekaanvallen die resulteren in dwanghandelingen en in een angstpsy­chose. Verschillende voorbeeldbeschrij­vingen maken duidelijk dat de overgevoeligheid voor zintuiglijke indrukken se­condair van aard zijn en niet primair zoals bij een Autisme Spectrum Stoornis. Cruci­aal lijkt de dubbele boodschap uit haar jeugd: altijd eerlijk zijn, maar niet in soci­ale situaties. Regelmatig werd de trouw­hartige eerlijkheid beschouwd als ongepast en brutaal gedrag en volgde er straf (p. 47). Een dergelijke dubbele boodschap leidt tot grote onzekerheid en angst om te falen met als mogelijk gevolg paniek, stress en controledwang.

De auteur stelt dat ‘…mijn waarneming en denken anders zijn dan van andere mensen [zonder autisme]’ (p. 68). De op­merking: ‘Dat mijn waarneming sterker, min of meer volledig kon zijn, maar dat die wel klopte’ (p. 68), is met het eerste in tegenspraak. De claim van ‘anders den­ken’, is gebaseerd op de bovengenoemde hypothese van Frith. Mensen met ASS denken echter niet anders, het denken is minder ver ontwikkeld. Het ‘anders den­ken’ van deze groep wordt verward met een andere, vaak analytische leerstijl.
In het nawoord (p. 105 e.v.) schrijft Quak in de hoedanigheid van supervisor: ‘Ma­rije [de auteur] kon reflecteren en met diepgang.’ Ook geeft ze aan dat de samen­werking met Marije gebaseerd is op ‘we­derkerigheid’. Zij geeft vervolgens voorbeelden waaruit signalen van au­tisme zouden moeten blijken. De auteur reageert n.a.v. het werken met een mind­map: ‘ik raak het overzicht kwijt.’ De su­pervisor interpreteert dat er problemen zijn met ‘het zien van de betekenis van de woorden in hun onderlinge samenhang.’ Ook het niet ontvankelijk zijn voor het werken met de gevoelswaarde van kleu­ren en de symbolische weergave van situ­aties ziet ze als een signaal van autisme. Het ‘kunnen reflecteren met diepgang’ en de ‘wederkerigheid’ weerspreken dit, want ze duiden op een ontwikkelde cog­nitie. De supervisor zou dus moeten be­zien of er sprake is van een andere leerstijl, een te sturende didactiek, of dat de symbolische weergaves appelleren aan af­geschermde emotionele inhouden. Schrurs, orthopedagoog/GZ-psycholoog en docent schrijft op de cover: ‘Wonder­lijk om te lezen hoe bekende personen in verschillende rollen voor verwarring zor­gen.’ Ook hier is er de suggestie van een slecht ontwikkelde ToM. De auteur maakt echter een goed onderscheid. Het is bo­vendien verre van afwijkend het verwar­rend en niet prettig te vinden als de rol van een collega of docent verandert in een hulpverlenerrol; het leidt tot een wezen­lijke verandering in de posities.
Samengevat: de interpretaties van obser­vaties komen vanuit een vooringenomen standpunt en met het negeren van tegenstrijdigheden tot stand.

Autisme is een medisch/psychiatrische classificatie. Een dergelijke classificatie vormt een samenhangend kennistheore­tisch geheel. De groep die valt onder het nieuwe label Stoornis van Asperger, heeft capaciteiten die in tegenspraak zijn met de grondslagen van het concept Autisme. Het vinden van bewijs voor een gebrek­kige ToM van deze groep is tevergeefs ge­bleken. Wel zijn de onbewezen hypothetische verklaringen van Frith een eigen le­ven gaan leiden en deze autobiografie is op dit theoretische drijfzand gebouwd. De autobiografie ontbeert een expliciet theo­retisch kader en het impliciete kader is niet consistent. Het voldoet dus niet aan eisen voor studiemateriaal op hbo-niveau en is tevens ongeschikt voor de andere ge­noemde doeleinden.

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Frith, U. (1991). Asperger and his syndrome (p. 1-36). In U. Frith (Ed.), Autism and Asperger Syndrome. Cambridge: Cambridge University Press.

Frith, U. (2003). Autisme, verklaringen van het raadsel. Berchem: Epo.

Grandin, T. & Scariano, M. (1986). Emergence: Labeled Autistic. Nottingham, England: University of Not­tingham Child Development Unit.

Gerland, G. (1996). A Real Person: Life on the Outside: London: Souvenir Press.

Roeyers, H. (2008). Autisme, alles op een rijtje. Leuven: Acco.

Tammet, D. (2006). Born on a blue day: inside the extraordinary mind of an autistic savant: a memoir. London: Hodder & Stoughton.

Williams, D. (1992). Ich könnte verschwinden, wenn du mich berührst. Erinnerungen an eine autistische Kindheit. Hamburg: Hoffmann und Campe.

Zöller, D. (1989). Wenn ich mit euch reden könnte. Bern: Scherz.