Asperger en zijn tweeledige opvatting van het begrip autisme

In 1994 komt een nieuw handboek voor psychiaters uit. Daarin een nieuwe stoornis die alom bekend zal worden: De Stoornis van Asperger. Het duurt niet lang of we vinden jongeren met deze diagnose op tal van scholen en universiteiten.

De grondlegger van de Stoornis van Asperger is niet Asperger zoals vaak gedacht wordt. Lorna Wing woont in 1977 een lezing bij van Asperger. Op grond daarvan maakt ze een mix van een gedeelte van het gedachtegoed van Asperger en haar eigen wetenschappelijke kennis van Autisme. Om te achterhalen wat Asperger nu zelf vond van zijn cliënten ben ik in de originele geschriften van Asperger gedoken. In dit blog een kort verslag hiervan.

In de jaren dertig van de vorige eeuw doet het begrip Autisme zijn intrede. In verschillende landen, waaronder Nederland, komt onderzoek op gang en worden behandelingen bedacht. In Oostenrijk is het Hans Asperger die als kinderarts werkt in het team van de heilpedagogische onderwijskliniek in Wenen. Asperger schrijft net als Leo Kanner een artikel over zijn cliënten. Hij schrijft echter in het Duits, waardoor dit artikel veel minder bekend wordt.

Asperger doet in 1944 verslag van zijn observaties van 200 cliënten. Hij onderscheidt drie groepen: een groep kinderen met een ‘aan genialiteit grenzende originaliteit’, een tweede groep ‘ver van de realiteit afstaande, ingesponnen, tot weinig prestaties in staat zijnde zonderlingen’ en een derde groep ‘contactgestoorde zwakzinnige’ kinderen. Hij geeft de drie groepen dezelfde benaming namelijk ‘Autistischen Psychopathen’. Van de eerste twee groepen geeft hij een beschrijving en een paar voorbeelden, van de laatste groep niet.

Over de eerste groep zegt Asperger: ‘Deze kinderen zijn er niet op ingesteld kennis van volwassenen over te nemen. Ervaringen worden vanuit een origineel standpunt in voor de leeftijd ongebruikelijke woorden uitgedrukt, waarbij de trefzekerheid opvalt. Ze zijn creatief en houden niet van uit het hoofd leren. Qua ontwikkeling zijn ze hun leeftijdsgenoten ver vooruit.’ Van zijn intelligentste leerling Fritz zegt Asperger dat hij niet meewerkt: ‘hij geeft expres verkeerde of geen antwoorden, laat zich van zijn stoel vallen, trommelt op de tafel.’ Maar ook dat ‘hij een uitstekend inzicht in mensen heeft en een rijk innerlijk leven, hoewel hij nauwelijks notitie schijnt te nemen van zijn omgeving. Blijkbaar heeft hij een bepaalde afstand nodig tot de wereld om scheppend bezig te kunnen zijn’. Deze kinderen zijn Aspergers ‘kleine professoren’. Asperger noemt ze autistisch om dat ze van zichzelf uit gaan, autonoom zijn.

Over de tweede groep zegt Asperger: ‘het contact is niet levendig en het lijkt of het kind geen deel heeft aan de wereld. Er is geen oogcontact en de mimiek is vlak. De motoriek is gestoord; er zijn dwanghandelingen. Het kind geeft op vragen antwoorden die eerder afwijkend dan origineel zijn en aan het wezen van de dingen voorbij gaan.’ Van een leerling, Ernst, zegt hij: ‘Hij wiegt en draait om zijn as’ en ‘Zo kan hij niet leren’. Deze kinderen lijken op de cliënten van Kanner. Asperger noemt ze autistisch omdat ze in zichzelf gekeerd zijn en geen contact maken.

Opvallend is dat Asperger zich in zijn in latere geschriften alleen nog bezighoudt met de eerste groep kinderen. Zo schrijft hij in 1952:

‘Deze kinderen zijn op de eerste plaats spontaan en kunnen alleen maar origineel zijn… ze zijn er niet op ingesteld kennis en vaardigheden … over te nemen. Daarin ligt de basis van hun moeilijkheden’

In 1968 schrijft hij: ‘deze kinderen zijn niet in de kern van hun persoonlijkheid gestoord, noch is er sprake van een cognitief defect en daarom zijn ze … beïnvloedbaar en opvoedbaar.’ En vervolgens in 1977/79: ‘Hun denken is abstract en logisch en hun taal is hoog ontwikkeld’. ‘Maar hun gedrag is zo lastig dat ze bijna onmogelijk op school of thuis te handhaven zijn’

In 1980 overlijdt Asperger, vlak voor de uitgave van zijn laatste boek: ‘Psychotherapie und Heilpädagogik bei Kindern’. Hij laat een hoofdstuk voor dit boek achter getiteld: ‘ Moeilijkheden van Hoogbegaafden’. Het is een positievere en moderne visie op zijn hoogintelligente cliënten.

Asperger (1982) omschrijft de hoogbegaafde kinderen als volgt:

‘De vaardigheden logisch denken en taalkundig formuleren, maar vooral de eigenschappen originaliteit, spontaniteit, eigen interesses en kritisch naar zichzelf en anderen te kunnen kijken, behoren tot de essentie van intellectuele hoge begaafdheid. Het respect voor de volwassenen, de autoriteit staan bij hen niet hoog in het vaandel, veel belangrijker is wat ze zelf vinden en denken.’ Deze beschrijving toont duidelijke overeenkomsten met zijn eerdere observaties.

Hij vervolgt met:

‘Het nadeel van deze vaardigheden is, dat de kinderen al zeer jong (vanaf twee, drie jaar) in conflict kunnen komen met ouders, leerkrachten, andere volwassenen en leeftijdgenoten, vooral als de vroege zelfstandigheid in houding, denken en werkwijze niet gerespecteerd wordt. Dit kan leiden tot angst en geremdheid, die kan overgaan in een depressie, maar ook tot woedeaanvallen. Uiteindelijk kunnen er blijvend problemen met sociale vaardigheden uit voortkomen.’ Deze beschrijving geeft zijn nieuwe kijk op opvoeding weer.

Asperger schrijft ook over een nieuwe aanpak in het onderwijs voor deze kinderen. Hij zegt: ‘Natuurlijk zijn er hoogbegaafden die zich spelenderwijs de schoolopdrachten eigen maken, maar er zijn ook genieën die slechte leerlingen waren. Het is nodig voor hoogbegaafde leerlingen het onderwijs te individualiseren en te differentiëren; de leraar moet aansluiten bij de interesses en de talenten van het kind.’ … Hoogbegaafde kinderen hebben een leerkracht nodig die niet star vasthoudt aan routine en leerplannen. Er moet aandacht besteed worden aan het gevoelsleven en de vaardigheid met anderen te zijn.’

Het volgende, derde blog, gaat over Lorna Wing en hoe zij tegenstrijdigheden toedekte.